Toen ik de horloges via internet ‘ontdekte’ was één van eerste catalogi die ik aangevraagd heb die van Jaeger-LeCoultre. Volgens mij die van 1999. De collectie bestond toen uit de Master-lijn en de Reverso. Ik viel voor de Master. Dat was precies wat ik mooi vond en met een aantal fantastische beschikbare complicaties. Bescheiden en realistisch als ik was werd de Master Grande Taille mijn realistische grail. Toen onbereikbaar. Niet lang daarna was het de beurt aan Blancpain met als favoriet, naast de Flyback, de evenknie van de MGT, de Léman Ultra Slim.
Jaren later mocht ik de MGT een tijdje dragen, we gingen op trip naar Genève met o.a. een bezoek aan JLC. Iemand vond dat ik dan ook maar een JLC om moest hebben. Zo gezegd, zo gedaan. De MGT ging op leer mee voor een bezoek aan het ouderlijk huis. Ik vond het fantastisch, wat een ding.
Inmiddels zijn we heel wat jaartjes later. Ik heb een stalen BP Ultra Slim de mijne mogen noemen. Ook een prachtig horloge dat er ietsje meer fantasievol uitziet dan de MGT. De kast is wat avontuurlijker en de indexen al helemaal. Ik had de Ultra Slim een paar maanden toen ik hetzelfde horloge in goud tegenkwam voor een meer dan aantrekkelijke prijs. De stalen moest wel gaan maar die is naar een nieuw baasje die hem ook heel lief vind.
Dit baasje heeft ook een JLC MGT, op schakelband. Ik heb deze nu voor een tijdje te leen. Je weet wat ze wel eens zeggen over het tegenkomen van idolen. De MGT is en blijft een monument van een horloge maar helaas gaat mijn hartje er niet echt veel sneller meer van kloppen. Hij is te gewoon, een beetje saai. Als een lease-Passat, wel de duurste versie maar de emotie mist. Emotie die ik wel voel als ik één van mijn Blancpains omdoe, of mijn nieuwe GP Vintage 1945.
Overigens blijft een Master Perpetual wel een grail, niets zal dat veranderen behalve het bezit.
Zo, bij deze een klein inkijkje in wat ik mooi vind met als bonus de Léman Triple Date.
En de overgebleven grail, liefst in platina met blauwe plaat.