Of een goed voorbeeld van hoe zelfs een horlogemerk het fout kan inschatten. Dit model werd gelanceerd in 2009 en was eigenlijk een antwoord op de financiële crisis van toen. De horlogemarkt had het zwaar en de verkoop liep van geen meter. In die periode (2008–2009) kon je zelfs een stalen Daytona 116520 vrij makkelijk oppikken bij je dealer. De wachtlijsten van meerdere jaren waren plots zo goed als verdwenen en de tweedehandsmarkt lag volledig stil. Diezelfde Daytona was tweedehands zelfs niet duurder dan de officiële verkoopprijs.
Als Rolex het al moeilijk had, kan je je wel voorstellen hoe het er toen aan toe ging bij een merk dat vijftien jaar geleden nog totaal onbekend was voor 95% van de horlogeliefhebbers.
De instapmodellen zoals de Chronomètre Souverain werden enkel in goud of platina gemaakt en hadden dus een stevige prijs. Als antwoord lanceerde François-Paul Journe de tantalum Chronomètre Bleu. Het zou het instapmodel worden, met een prijs die ongeveer 35% lager lag dan die van de gouden Souverain.
Er moest duidelijk iets gebeuren om überhaupt wat vraag te creëren.
In het begin sloeg het model niet echt aan en kon je het zelfs met korting kopen. Ik weet dat Gino (Ginotti) in Antwerpen er vaak een paar in stock had. Had ik toen maar een glazen bol ![]()
Een bijkomend probleem voor Journe was dat deze horloges eigenlijk te goedkoop waren geprijsd, waardoor er amper winst werd gemaakt. Tantalum is weliswaar goedkoper dan goud, maar omdat het zo’n hard materiaal is, kost het veel meer tijd om de kast te vormen en te polijsten. Bovendien slijten de tools die je gebruikt aan een enorm tempo. Het instapmodel bleek dus niet de meest rendabele keuze: na verloop van tijd begon het wel te verkopen, maar winst viel er nauwelijks mee te rapen.
Dan was er nog de wijzerplaat … waarschijnlijk het meest opvallende onderdeel van het horloge, maar ook het moeilijkst te maken. Om die opvallende blauwe ‘spiegel’ te krijgen, wordt de plaat meerdere keren gepolijst en gelakt. Dat proces is zó delicaat dat uiteindelijk maar één op de vier à vijf platen goed genoeg is om te gebruiken. De rest, waar veel tijd en werk in zit, belandt in de prullenbak. Vergelijk het met émail cloisonné, zoals bij de Patek Worldtimer 5131: ook daar leidt het arbeidsintensieve proces vaak tot frustratie, omdat zoveel platen onbruikbaar eindigen.
Na enkele jaren begon de markt dit model pas echt te waarderen en steeg de verkoop. De prijzen werden vervolgens opgetrokken om het product rendabeler te maken. Vandaag kost de tantalum versie zelfs meer dan de vergelijkbare gouden Souverain. Maar het grootste verschil is hoe de markt er tegenwoordig compleet gek van is geworden. Wat ooit een moeilijk te verkopen instapmodel was, is nu het moeilijkst te verkrijgen Journe-horloge. Je hebt tegenwoordig al een behoorlijke Journe-collectie nodig om überhaupt op een wachtlijst te geraken én die wachtlijsten zijn extreem lang.
Dat Journe enkele jaren geleden besloot de productie te verlagen, maakte het stuk nog exclusiever. In de beginjaren ging het om ongeveer 100 stuks per jaar, op het hoogtepunt 150 tot 200. Maar vanaf 2019–2020 daalde de productie naar maximaal zo’n 50 stuks per jaar.
Los daarvan blijft het in mijn ogen een subliem horloge. Het blauwgrijze tantalum, die bijzondere wijzerplaat en het gouden binnenwerk vormen samen een unieke en tijdloze combinatie.







